Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6605

Datum uitspraak2004-08-04
Datum gepubliceerd2004-08-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405568/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 11 juni 2004, kenmerk G620/4.0030330, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 10.000,00 per geconstateerde overtreding van het aan de vergunning krachtens de Wet milieubeheer van 17 juni 2003, kenmerk WM 365/96, verbonden voorschrift 10.2. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 50.000,00. Voor de last onder dwangsom geldt een begunstigingstermijn van vier weken.


Uitspraak

200405568/1. Datum uitspraak: 4 augustus 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Railinfrabeheer B.V.", gevestigd te Utrecht, verzoekster, en het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 11 juni 2004, kenmerk G620/4.0030330, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 10.000,00 per geconstateerde overtreding van het aan de vergunning krachtens de Wet milieubeheer van 17 juni 2003, kenmerk WM 365/96, verbonden voorschrift 10.2. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 50.000,00. Voor de last onder dwangsom geldt een begunstigingstermijn van vier weken. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 5 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 juli 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. H.H. Luigies, advocaat te Rotterdam, en ing. C.T.M. Bomers en ing. J.F. Cleij, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. M. Lemmen en ing. B. Overes, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ter zitting heeft verzoekster de grief ingetrokken met betrekking tot de haars inziens ten onrechte niet toegepaste correctie voor het berekende equivalente geluidniveau in de nachtperiode, voorzover het de meteo-omstandigheden betreft. 2.2.    Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.    Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.    Ingevolge het vierde lid van dit artikel, voorzover hier van belang, staat het bedrag waarop de dwangsom is vastgesteld in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.    Ingevolge het vijfde lid van dit artikel wordt in de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. 2.3.    Verzoekster is van mening dat verweerder in strijd met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht heeft nagelaten haar voorafgaand aan het besluit van 11 juni 2004 in de gelegenheid te stellen haar zienswijze naar voren te brengen. 2.3.1.    Ingevolge artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht stelt een bestuursorgaan, voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien: a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.    Ingevolge artikel 4:11 van deze wet kan het bestuursorgaan dit achterwege laten onder de daar vermelde omstandigheden.    Ingevolge artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. 2.3.2.    Ter zitting heeft verweerder deze nalatigheid erkend, doch hij stelt zich op het standpunt dat dit gebrek kan worden gepasseerd.    De Voorzitter stelt vast dat verzoekster niet in de gelegenheid is gesteld voorafgaand aan het besluit van 11 juni 2004 haar zienswijze naar voren te brengen. Omstandigheden als bedoeld in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht waren niet aan de orde. 2.4.    Verzoekster stelt dat in het akoestisch onderzoek van verweerder van 12 mei 2004, waarop het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom is gebaseerd, ten onrechte geen correctie is toegepast voor de afstand tot de gevel en de gevelreflectie, zodat het berekende geluidniveau voor de nachtperiode haars inziens minimaal 2,6 dB(A) te hoog is. Verder blijkt volgens verzoekster uit het akoestisch onderzoeksrapport ten onrechte niet in hoeverre het optredende booggeluid een bijdrage heeft geleverd aan de overschrijding van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Zij betwijfelt dan ook of de gestelde begunstigingstermijn voldoende is om de benodigde maatregelen te treffen. In dit verband heeft verzoekster ter zitting nog gewezen op de uitspraak van de Afdeling inzake no. 200305297/1 van 21 juli 2004, waarbij de voorschriften 10.4, 10.5 en 10.6, die betrekking hebben op de hoogte van de piekniveaus, de bijdrage daaraan van booggeluid en het verrichten van een akoestisch onderzoek naar het optredende booggeluid, zijn vernietigd. Deze vernietiging zal gevolgen hebben voor de hoogte van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, zodat niet zeker is dat aan voorschrift 10.2 zal kunnen worden voldaan, aldus verzoekster. Voorts acht verzoekster de hoogte van de last onder dwangsom niet in verhouding staan tot de gestelde overtreding. 2.4.1.    Verweerder bestrijdt dat een correctie van minimaal 2,6 dB(A) moet worden toegepast op het berekende geluidniveau. Ter zitting heeft hij betoogd dat zijns inziens de correctie maximaal 1 dB(A) bedraagt, zodat dan nog steeds sprake is van een overschrijding van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de nachtperiode. Verder stelt hij dat de overschrijding in de nachtperiode met name wordt veroorzaakt door gedragingen van machinisten en ander personeel. Indien deze gedragingen worden aangepast zal aan de geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau kunnen worden voldaan, aldus verweerder. Nu dit volgens hem op eenvoudige wijze mogelijk is, heeft hij een langere begunstigingstermijn niet noodzakelijk geacht. Verweerder is van mening dat de hoogte van de last onder dwangsom in verhouding staat tot de ernst van de overtreding. Met betrekking tot het booggeluid en de door de Afdeling vernietigde voorschriften heeft verweerder ter zitting bevestigd dat dit geluid in de metingen is meegenomen en voorts gesteld dat voorschrift 10.2 door de Afdeling in stand is gelaten en derhalve door verzoekster dient te worden nageleefd. 2.4.2.    Ingevolge voorschrift 10.2 mag met ingang van 1 januari 2004, of zoveel eerder als de ombouwwerkzaamheden van het emplacement zijn beëindigd, het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) van het invallend geluid veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen, werktuigen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, ter plaatse van de in Bijlage III aangegeven beoordelingspunten niet meer bedragen dan 55, 50 en 45 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. 2.4.3.    In het door het bureau Geluid van de gemeente opgestelde akoestisch onderzoeksrapport van 12 mei 2004 staat dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de nachtperiode ter plaatse van immissiepunt 21, op een afstand van 7 meter vanaf de gevel van de woningen, 50,1 dB(A) bedraagt. Ter zitting is niet bestreden dat ongeacht de hoogte van de al dan niet toe te passen correcties op dit immissiepunt niet aan het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de nachtperiode is voldaan. Verweerder was derhalve bevoegd handhavend op te treden.    De Voorzitter is van oordeel dat, nu de hoogte van de overschrijding ook volgens verweerder nog omstreden is, niet kan worden beoordeeld of de hoogte van de last onder dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van de overtreding. Verder is onvoldoende duidelijk geworden in hoeverre het booggeluid een bijdrage heeft geleverd aan de overschrijding van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, zodat niet met zekerheid kan worden geoordeeld dat met aanpassing van het gedrag van machinisten en ander personeel, in de nachtperiode aan dit geluidniveau kan worden voldaan. Hierdoor is ook onzeker of de gestelde begunstigingstermijn, die overigens reeds is verstreken, voldoende is. 2.5.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter bij afweging van de betrokken belangen aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 11 juni 2004, kenmerk G620/4.0030330, tot zes weken na de beslissing op het door verzoekster bij verweerder ingediende bezwaarschrift, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist; II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 833,25, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Nijmegen te worden betaald aan verzoekster; III.    gelast dat de gemeente Nijmegen aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Brink    w.g. Sparreboom Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004 195-353.